Wat gebeurt er tijdens een opgraving?

Een archeoloog gaat niet zomaar graven. Er komen veel soorten werk bij kijken, die een archeoloog niet allemaal in zijn eentje kan doen. Hij schakelt allerlei specialisten in. Eerst bestudeert een archeoloog het gebied waarin hij gaat graven. Op kantoor bestuurd hij oude kaarten en boeken om te weten te komen of er vroeger al mensen in het gebied waren. Als het bij water of hoog ligt, dan is de kans groot dat er vroeger al mensen hebben gewoond. Na het bestuderen gaat hij het  veld in, op zoek naar aanwijzingen. Hij loopt over akkers en  kijkt of er in de omgeploegde grond bijv. molshopen of scherfjes zitten. Deze scherfjes kunnen een aanwijzing zijn voor een archeologische plek. Om het te controleren doet hij boringen in de grond. Als het een archeologische plek is, komt er uit de boor grond waarin houtskool en kleine scherfjes zitten. Door te boren op verschillende punten kom de archeoloog erachter hoe groot de archeologische plek is. Daarna graaft hij een sleuf. In het veld prikt de archeoloog kleine paaltjes in de grond. Al die paaltjes vormen een groot vlak. Een graafmachine graaft de sleuf uit. Dit is een speciale graafmachine, hij schraapt hele dunne laagjes van de bodem. Anders kunnen er fossielen kapot gaan. Daarna wordt er met de computer een kaart gemaakt van de sleuven die der archeoloog wil gaan afgraven. Als de graafmachine de plek de plek heeft afgegraven zoekt de archeoloog naar vlekken en verkleuringen in de grond. Dat kan beteken dat er iets in de grond zit. Ze gaan er met een metaaldetector overheen om te kijken  of er metaal in de grond zit.